Als ik het goed begrijp is dit ongeveer de argumentatielijn in Riemens essay:
Door de versterking van de 'massamaatschappij', wordt deze vatbaar voor het gevoel van ressentiment en vervolgens voor het actief worden van een fascistische stroming. Deze massamaatschappij ontstaat door verschijnselen als het nihilisme ('de waarheid, het goed, de schoonheid, bestaan allemaal niet' en 'het gevaar der gevaren: alles heeft geen zin'), de oppervlakkigheid (alles moet leuk zijn en maak het alsjeblieft niet te moeilijk ) en het gelijkheidsideaal (iedereen moet hetzelfde kunnen bereiken waardoor het afglijden naar oppervlakkigheid en nihilisme wordt versterkt),
Deze verschijnselen leiden uiteindelijk tot een gevoel van ressentiment, ['gevoel van vijandigheid wegens aangedaan of vermeend onrecht, meestal gepaard met verlangen om zich te wreken of die vijandigheid te doen blijken' Dikke van Dale] en dat gevoel kan mensen ertoe aanzetten positief te staan tegenover een fascistische politicus (waarbij zij zelf niet door hoeven hebben dat die persoon fascistische trekken vertoont) omdat hij hun gevoelens van aggressie en vijandigheid verwoord.
Hoe zien we dit terug in de samenleving? Waar is het nihilisme zichtbaar? En waar uiten zich de oppervlakkigheid en het gelijkheidsideaal? En hoe dragen die bij tot het vormen van de massamens? En tot een gevoel van ressentiment?
En hoe reageren de politiek en de media hierop? Versterken zij deze ontwikkeling? Hoe dan?
De komende tijd wil ik daarmee aan de slag om bovenstaande vragen met praktijkvoorbeelden te beantwoorden. Wellicht lukt het me niet bij allemaal (hé, het moet wel leuk blijven....
dus: Als jij ook voorbeelden hebt die het essay in de praktijk laten zien, dan zou ik zeggen: Be my guest en deel ze met ons allen!
Ik ben in ieder geval beginnen met de aftrap: het gelijkheidsideaal. Hier ga ik op in in mijn bericht van 23 januari 2011 ‘Het gelijkheidsideaal in de praktijk: het hoger onderwijs’